De Tweede Wereldoorlog spreekt nog steeds tot de verbeelding, een stukje verleden dat we allemaal kennen. Nu de oorlogsgeneratie ons bijna is ontvallen, komt het moment in zicht dat mensen ons niet langer verhalen uit eerste hand kunnen vertellen. Gelukkig blijft het erfgoed, de plekken, dagboeken, foto’s en voorwerpen uit die tijd.
Ook na 80 jaar zijn er nog verhalen die verteld moeten worden en het verdienen om voor de vergetelheid behoed te worden. Ook omdat er in regionale oorlogspublicaties niets over is opgetekend. Dit is zo’n verhaal over pater en verzetsman Cees Hillenaar. Tijdens de oorlogsjaren was hij verbonden aan retraitehuis St. Jozef in Ambt-Delden, thans landgoed De Zwanenhof in Zenderen, sedert 2001 gelegen binnen de gemeentegrenzen van Borne. Hillenaar was een man die verzet vanzelfsprekend vond en die het even vanzelfsprekend vond daarover te zwijgen. Kenmerkend was zijn reactie op de aan hem toegekende onderscheiding, het ‘Mobilisatie-Oorlogskruis’: “De één krijgt hem, de ander verdient het”. Daarmee zijn medestrijders deelgenoot makend van dit bijzondere ereteken. Een verhaal over een man die dacht en handelde in oplossingen, vastberaden en onverzettelijk.
Cees Hillenaar
Cornelis, Antonius Henricus Hillenaar, werd geboren op 16 augustus 1907 in Den Bosch, in de schaduw van de St. Jan, en op 28 september 1932 tot priester gewijd door Mrg. G Lemmens, bisschop van Roermond. In zijn geboorteplaats is hij een tijdje garnizoensaalmoezenier geweest voordat hij op 13 december 1940 overgeplaatst werd naar Ambt-Delden; naar St. Jozef, een klooster van de congregatie van Redemptoristen, een centrum voor katholieke overdenking en opleiding. Redemptoristen zijn vooral bekend geworden door hun retraites, spiritueel zelfonderzoek en geestelijke vorming. Hillenaar zou er het grootste gedeelte van zijn priesterleven blijven werken. Naar eigen zeggen ‘in dit mooie land’, Twente werd hem dierbaar. Hij was een ruimdenkende priester, een man die niet voor zichzelf leefde, maar voor de medemens. Met grote toewijding verzorgde hij (zieken)retraites. In de oorlogsjaren werd hij, onvermoeibaar vanaf het begin, een belangrijke spil in de hulp aan onderduikers, op wie nooit tevergeefs een beroep werd gedaan. Zo was hij vaak per fiets onderweg en tijdens die tripjes vergaarde hij ook de nodige inlichtingen voor het verzet.
Regelaar
Voor onderduikers moesten relevante zaken als persoonsbewijzen, bonkaarten en transport georganiseerd worden en geheim blijven. Door zijn regionale retraitewerk had hij veel contacten in katholieke kring, mensen die hem later hand- en spandiensten verleenden voor zijn illegale werk. Zonder medeweten van rector pater Dankelman werd St. Jozef een doorgangshuis voor onderduikers, verzetsmensen en bemanningsleden uit geallieerde vliegtuigen. Later een bergplaats voor gedropte wapens. Hillenaar nam daarmee een groot risico, want hij wist dat bij het geringste vermoeden van illegale activiteiten sluiting zou volgen. Enkele keren heeft het voorbestaan van het klooster dan ook aan een zijden draadje gehangen.
Evacuatiehuis
Medio 1941 moest alle in het huis beschikbare ruimte worden opgegeven aan de Wehrmacht. De vrees voor vordering groeide, maar voorlopig konden de retraites doorgaan totdat deze in juni 1942, behalve voor priesters, werden verboden. Het huis ging voor zes maanden op slot. Na sluiting kwamen er regelmatig Duitse officieren over de vloer, er waren plannen voor de vestiging van een lazaret. Uit voorzorg werden waardevolle delen van de inventaris bij noabers ondergebracht. Begin januari 1943 namen 24 zusters en 65 verpleegden uit Maris Stella in Scheveningen hun intrek in St. Jozef. Een hersteloord voor zieken en bejaarden dat gedwongen werd te vertrekken in verband met de aanleg van de z.g. ‘Atlantikwall’, een verdedigingslinie langs de westkust van ons land. Met de tijd groeide het aantal evacuées tot circa tweehonderd, hetgeen veel improvisatie vergde. Pater Hillenaar maakte gebruik van de situatie en organiseerde dat aangeboden onderduikers ‘in rook opgingen’ onder de pensiongasten.
V-1
Kritiek werd het toen de Duitsers eind 1944 hun oog lieten vallen op het complex als mogelijke locatie voor de aanleg van een V-1 lanceerinstallatie en huisvesting van manschappen. Daarvoor werd in de tuin een perceel grond uitgezet, gemarkeerd met paaltjes met daarop de aanduiding F22. Gebruik makend van zijn vele contacten wist de pater het naderend onheil af te wenden.
Lidwina
De meeste onderduikers kwamen van huize Lidwina in Zenderen, 600 meter verwijderd van het klooster, het onderkomen van de knokploeg van Cor Hilbrink, het latere hoofdkwartier van de knokploegen in Oost-Nederland. Hilbrink kon altijd een beroep doen op de priester wanneer hij onderkomen nodig had. Na opvang duurde het soms wel weken voordat geallieerde bemanningsleden op een vluchtlijn konden worden gezet. Als er Duitsers in het gebouw waren, werd er van schuilplaats gewisseld. Uit veiligheid werd dan gekozen voor een plek onder de vloer van de kloosterkapel, waarvan de toegang werd gecamoufleerd met een groot Mariabeeld. Verder zijn de boerderijen van Olthof, Laarhuis en het Meestershuis van Deenink in Azelo, belangrijke schakels geweest in de opvang en transport van onderduikers.
In zijn dagboek noteerde de Amerikaanse majoor John Olmsted, die in september 1944 korte tijd op Lidwina verbleef, zijn indrukken over de samenwerking tussen de pater en Hilbrink;
“In de villa (Lidwina) leefden we de eerste paar dagen in een overdaad en waren we onder de indruk van het goed geleide hoofdkwartier, het hele stelsel werd ondersteund door paters uit de buurt die inlichtingen verzamelden op hun gang door de parochies”.
Franse krijgsgevangenen
Nederland kreeg na de wapenstilstand tussen Frankrijk en Duitsland te maken met een stroom gevluchte Franse krijgsgevangenen die in Duitse concentratiekampen hadden vastgezeten. Hulp aan hen werd door de bezetter niet getolereerd. Vaak waren het éénlingen die zich om het lot van deze gevluchte militairen bekommerden, zoals de heer Schulten uit Zenderen, directeur van de boerenbond in Borne. Hij had veel relaties met collega-directeuren in de omgeving en stond goed aangeschreven bij de boeren in de omtrek. Voordat verder transport kon worden georganiseerd werden de gevangenen, meestal in groepjes van 6 of 8, aan de zorg van pater Hillenaar toevertrouwd. Het transport liep vervolgens via Delden, waar spoorwegmensen ze in een wagon verborgen, voordat het via Zutphen en Arnhem in zuidelijke richting ging.
Wapendropping
Begin september 1944 nam een geallieerd commandoteam (Jedburgh) zijn intrek in Lidwina in Zenderen. Hun taak was het om als schakel te dienen tussen de geallieerden en het verzet. Ze gaven advies en training en organiseerden wapendroppings. Nu blijkt uit bronnen dat er rond de jaarwisseling 1943-1944 al gedropt werd in Azelo, eerder dus dan de dropping in Tilligte eind augustus 1944, die door insiders als eerste wapendropping in Twente wordt beschouwd.
Deze eerste wapenzending in Azelo, waarschijnlijk georganiseerd door de KP Zenderen en Wierden, vond plaats op de zogenaamde ‘Steenderhaar’ of ‘Goormeen’, een gebied tussen de Blokstegenweg, Arkmansweg, Schievenweg en de Oude Veenweg. Het was meestal een toestel van de RAF dat de dropping uitvoerde. Voor het afgesproken tijdstip zetten verzetsmensenhet weiland af en bewaakten de toegangswegen. De seiners zorgden ervoor dat het vliegtuig, dat enkele keren rondcirkelde om het juiste lichtbaken te vinden, de aan parachutes bevestigde containers konden afwerpen. Seinlampen om het droppingsveld te markeren had de groep niet, daarom werden bij smid Tinselboer in Zenderen carbidlampen gecharterd.
Vervoer
Na de dropping begon het zware werk, want dan moesten de zware, lange met wapens gevulde containers, worden vervoerd. Ook nu voerde vader Hillenaar de regie. Containers en parachutes werden op een wagen van boer Laarhuis geladen, bespannen met een paard. De wielen van de kar waren voor de tijd voldoende gesmeerd om ongewenste speling of piepen te voorkomen. Het paard, een witte schimmel, werd uit veiligheidsoverwegingen speciaal een op maat gemaakt ‘donker ‘pak’ aangemeten, dat zijn lichaam geheel bedekte. De viervoeter trok vervolgens de buit stapvoets naar St. Jozef. Daar werden de wapens opgeborgen op zolder en in een bijgebouw van het klooster, een deel ging naar Lidwina. Er volgde nog een succesvolle dropping begin augustus 1944.
Overval Lidwina
Toen op 22 september 1944 Johannes ter Horst, leider van de KP Twente, door de SD werd gearresteerd, werd Lidwina in allerijl ontruimd. De opgeslagen wapens in het klooster werden nog dezelfde avond in het donker afgevoerd naar de boerderij van Laarhuis en daar verstopt. Voor de tijd was men gewaarschuwd dat er landwachters waren gesignaleerd. Toen er één hun pad kruiste, werd hij gevangengenomen en op de hooizolder van boer Olthof aan de ketting gelegd. Toen de volgende dag de overval van de SD op Lidwina gaande was, waarschuwde Hillenaar persoonlijk alle betrokkenen. De gevangen landwachter moest verdwijnen. Na de overval kamde de SD de omgeving uit, ook het retraitehuis. Er werd niets belastend gevonden, maar het klooster was door het oog van de naald gekropen.
Ongeval
Veertien dagen eerder vond er in villa Lidwina een tragisch ongeval plaats. Henk Heerdink, verzetsnaam Henk Visser, uit Wierden, leider van de eerste Twentse knokploeg, kwam door een kogel uit een omvallende stengun om het leven. Gewikkeld in een parachute werd hij door zijn kameraden begraven in een houtwal in Azelo. Enkele dagen later begonnen nieuwsgierig geworden kwajongens te graven op de plek en vluchtten in paniek toen ze ontdekten dat er een lichaam was begraven. Hillenaar zorgde ervoor dat de stoffelijke resten werden begraven op het terrein van de Fraters Maristen in Azelo (locatie Maria Mediatrix aan de Bornerbroeksestraat) Deze waren van Duitse komaf en de pater rekende erop dat de SD hen ongemoeid zou laten. Henk Visser werd na de oorlog herbegraven in Wierden.
Overlijden
Na vertrek van alle evacués en acht ingekwartierde Canadese officieren, werd het klooster op 3 september 1945 heropend. Voor zijn verdiensten in de illegaliteit werd vader Hillenaar op 4 november 1949 het ‘Mobilisatie-Oorlogskruis’ toegekend, ingesteld door Koningin Juliana. Bijzonder, een militaire onderscheiding aan een burger. Op 1 mei 1974 overleed hij. In zijn necrologie lezen we onder meer het volgende;
“Een merkwaardige episode in zijn leven is bij deze toch wat vreesachtige persoonlijkheid de rol geweest, die hij gedurende de oorlog vervulde in het vaderlands verzet. Het zwijgen, dat bij dit gevaarlijke werk hoorde, heeft hij ook later als een geheim bewaard. Het is in elk geval zeer opmerkelijk dat hij na die jaren vol verschrikking de hoge en zeldzame onderscheiding ontving.
Zijn dood maakte diepe indruk bij velen. Bij uitvaart en begrafenis waren dan ook, met de burgemeester en een talrijke familie, vele confraters, religieuzen, noabers en vrienden de getuigen van wat hij voor Twente had betekend.”
Cornelis, Antonius Henricus Hillenaar werd op 4 mei 1974 begraven, zijn graf heeft een ereplaats onder het kruis op de eigen begraafplaats van De Zwanenhof. (HN)
Bij de foto's van boven naar beneden:
Bronnen: Archiefinventaris Redemptoristen; Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven Sint Agatha; ‘50 jaar Zwanenhof in Twente, 1927-1977’ K. Schuurman, B.J.F. Wennekink, G.L. Mathot; ‘Ambt Delden 1940-1945’, B. Wennekink e.a.. Foto’s; Beeldbank gemeentearchief Borne; Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven Sint Agatha; Gerard Laarhuis; Oorlogsmuseum Overloon; ‘Borne Boeit’.
© BorneBoeit. Op onze artikelen en beeldmateriaal rust copyright.
Voor meer informatie raadpleeg de spelregels.