Hij verdient een permanente plek op het hoofdbaken van Borne in park het Scholtenhof, dirigent Martin Spanjaard. Want wie kan er nou prat op gaan bij de befaamde Wiener Philharmoniker op de bok te hebben gestaan in één van de eerste uitvoeringen van Igor Stravinsky’s Capriccio voor piano en orkest? Een concert waarbij de grote componist zelf als solist aan de vleugel zat. Dirigent Martin Spanjaard deed het in 1930. Hij hanteerde de baton in het uitverkochte ‘Konzerthaus’ in Wenen. Een ovationeel applaus en toejuichingen werden zijn deel. Veel succesvolle concerten zouden volgen, o.a. in Berlijn, Budapest, Praag en Amsterdam. Zijn carrière schoot als een komeet omhoog, maar in 1939 verstomde het applaus.
Op 3 juli 1939 daalde hij voor het laatst de trappen af van de grote zaal in het Concertgebouw in Amsterdam voor een concert met het Concertgebouworkest. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de ‘arisering’ van de Nederlandse orkesten, nam hij met zijn vrouw Elly intrek in een pension in Den Haag, werkeloos en berooid. Ze werden in 1942 gedeporteerd naar Auschwitz en daarna is er niets meer van hen vernomen. Er zijn geen opnames bewaard gebleven. Er resteren enkel wat foto’s en recensies en in het Musis Sacrum in Arnhem hangt nog een foto van de maestro. Nederland is Martin Spanjaard vergeten.
Martin Spanjaard
Martin Spanjaard werd op 30 juli 1892 geboren in Borne, zoon van textielfabrikant Salomon Jacob Spanjaard en Julia Dorothea Calisch. Toen zijn vader terugtrad als directeur van Spanjaard, verhuisde de twaalfjarige Martin met zijn ouders en broer Lodewijk in 1904 naar Den Haag. Daar vestigde het gezin zich in villa ‘Bellavista’ aan de Groot Hertoginnelaan. Tijdens de zomer verbleef de familie in Scheveningen en daar bezocht Martin met zijn ouders, en later als jongeman, geregeld concerten in het Kurhaushotel, geboeid luisterend vooraan op de eerste rij. Het was het begin van zijn ontluikende fascinatie voor muziek, die gepaard ging met zijn talent om muziek te begrijpen. Later om muziek te maken, te schrijven en uit te voeren. Hij had geen belangstelling om zijn vader bij Spanjaard op te volgen en plaats te nemen aan de directietafel, nee hij koos voor de muziek.
Conservatorium
Zijn studies, viool, piano en compositie, brachten de jonge musicus naar prestigieuze conservatoria, waar de basis voor zijn muzikale carrière werd gelegd. Hij studeerde viool in Den Haag bij Joseph Salmon en André Spoor, concertmeester van het Concertgebouworkest, en piano en compositie bij Frits Koeberg. Op zeventienjarige leeftijd dirigeerde hij zijn eigen Serenade voor orkest in de Franse Opera in Den Haag. De enthousiaste reacties van het publiek gaven hem het extra zetje om zich als dirigent verder te ontwikkelen en niet, zoals aanvankelijk de bedoeling was, als uitvoerend musicus. Het zou het begin zijn van een imposante muzikale reis.
Berlijn
In 1915 verhuisde Martin naar Berlijn in de hoop te worden toegelaten tot de ‘Hochschule für Musik’. In zijn bagage zaten drie eigen composities, een fuga voor strijkorkest, een ouverture en een symfonisch gedicht voor groot orkest. Met deze werken slaagde hij glansrijk voor zijn examens en werd toegelaten tot de compositieklas van Friedrich Gernsheim. Daar kreeg hij de kans om zijn eigen werk met het conservatoriumorkest te dirigeren. In dat orkest speelde hij ook altviool om de wisselwerking tussen dirigent en orkest te ervaren. Terug in Amsterdam vervolgde hij zijn compositielessen bij Cornelis Dopper en werd assistent van de grote Willem Mengelberg, dirigent van het Concertgebouworkest, die hem de vaardigheden en technieken van het vak leerde. Daarna keerde hij terug naar Berlijn voor een stage als ‘Kapellmeister’ bij de Staatsopera.
Arnhemse Orkestvereniging
Met ingang van 1 oktober 1920 werd Spanjaard op achtentwintigjarige leeftijd benoemd tot tweede dirigent van de Arnhemse Orkestvereniging. Nog geen twee maanden later maakte hij zijn podiumdebuut als dirigent. Het Haagse dagblad Het Vaderland meldde dat de dirigent "opviel door zijn helderheid en natuurlijkheid, en door zijn verfijnde klankkleuren en grote helderheid in de verschillende orkestsecties." Zijn optreden viel bij orkest, publiek en het bestuur in zeer goede aarde, zo zelfs dat hij korte tijd later werd benoemd tot eerste dirigent en artistiek leider van het orkest, de opvolger van Richard Heuckeroth. Na zijn benoeming vestigden Martin en zijn vrouw, notarisdochter Clara van Lier, zich in Arnhem en in 1921 kwam zoon Martin ter wereld. Twee jaar later volgde dochter Claartje.
Gastdirecties
De succesvolle concerten van Martin met het Arnhemse orkest bleven niet onopgemerkt in de muziekwereld, en leidden al snel tot uitnodigingen voor gastoptredens in binnen- en buitenland. In 1921 reisde de jonge en ambitieuze dirigent naar Hamburg, Berlijn en München. De kritieken waren lovend en het applaus duurde lang. In juli 1924 stond hij voor het eerst op de bok bij het Amsterdams Concertgebouworkest. In februari 1926 debuteerde hij in Parijs. Een muziekrecensent van het dagblad Het Vaderland schreef: “Hij is één van de weinige dirigenten, in wiens orkestbehandeling de invloed van de grote Mengelberg zichtbaar is”. Later volgde Boedapest en in 1930 het spraakmakende concert in Wenen met de Russische componist en pianist Igor Stravinksky. Vanaf dat jaar dirigeerde Spanjaard ook regelmatig het Arnhemse orkest voor de Nederlandse radio.
Conflict
De eerste concertseizoenen in de regio Arnhem verliepen succesvol, het publiek plaatste Spanjaard op een voetstuk. Hij had het orkest weer op de rails gekregen na een instabiele periode onder de vorige dirigent. Muzikaal gezien lukte dat, maar de repertoirekeuze leidde tot de nodige spanningen, waarbij dirigent en orkestbestuur, dat een populairder genre wilde, recht tegenover elkaar kwamen te staan. Volgens de dirigent werd “een instelling van culturele waarde tot een amusementsbedrijf teruggebracht’ Daarnaast droegen de lange repetities met een licht prikkelbare dirigent ook niet bij aan de onderlinge verhoudingen. En wat ook niet hielp was de affaire van Spanjaard met Elly Okladek, de Weense harpiste van het orkest, het leidde tot de nodige wrijving in Arnhem. Het publiek deerde het allemaal niet, het bleef komen.
De bom barstte toen het bestuur, na een hevig twistgesprek met de dirigent, ruim voor zijn contractverlenging in 1932, aankondigde met hem niet verder te willen. Dat leidde tot groot ongenoegen in Deventer en Breda. Geplande concerten daar met Spanjaard op de bok moesten hoe dan ook doorgaan, desnoods met een ander orkest. Een ledenvergadering begin 1932 liep helemaal uit de hand, zo erg zelfs dat Spanjaard tegen directeur De Monchy, tevens burgemeester van Arnhem, een rechtszaak aanspande wegens smaad. Met succes, de eis was eerherstel en een schadevergoeding van f 450,- Hierna diende Martin zijn ontslag in.
Afscheid
In april 1932 dirigeerde Spanjaard zijn afscheidsconcert. Hij kreeg een ovationeel applaus en veel lof toegezwaaid. Het publiek heeft hem altijd op handen gedragen. Zijn onvrijwillige vertrek uit Arnhem had niet alleen te maken met de onenigheid over repertoirekeuze, er was nog een andere reden om op te stappen. In een interview in de Arnhemse Courant van 23 oktober 1931 zegt hij “Ik ben ervan overtuigd dat ik in Arnhem uit antisemitische gevoelens door sommigen onsympathiek bejegend word. Ik ben van top tot teen Joods en ik heb nooit getracht dit te verbergen.”
Na zijn afscheid verliet hij zijn vrouw en twee kinderen en trouwde hij met harpiste Elly Okladek, ook van joodse komaf. Het gelukkige paar verhuisde al snel naar Den Haag en vestigde zich in een villa aan de Ernst Casimirlaan. Oorlog en geweld waren nog ver weg.
Componist
Spanjaard was in de eerste plaats dirigent. Door zijn drukke agenda had hij nauwelijks nog tijd om te componeren. Naar eigen zeggen componeerde hij al in zijn jeugd; “ik schreef wat ik voelde, ik had zoveel muziek in mij”. Zijn oeuvre is bescheiden van omvang en dateert voornamelijk uit zijn jonge jaren. In 1923 waren zijn in 1916 gecomponeerde ‘Drei Lieder’ op teksten van Li-Tai-Po in druk verschenen. Andere werken zijn onder meer een Symfonisch gedicht naar het sprookje ‘Duizend en één Nacht’ en een Scherzo voor orkest. Voor zijn dochter Claartje schreef hij een wiegeliedje.
Residentieorkest
Na zijn vertrek uit Arnhem werd Spanjaard nog regelmatig uitgenodigd om gerenommeerde orkesten te dirigeren. Hij was een graag geziene gast bij de Berliner en Wiener Philharmoniker, maar nadat Hitler in 1933 in Duitsland aan de macht kwam, werd dat onmogelijk. Hij moest het nu doen met gastdirecties in eigen land, o.a. het zomerconcert in Amsterdam. In 1939 en 1940 dirigeerde hij nog twee concerten met het Residentieorkest in Den Haag.
Over die samenwerking schreef het Algemeen Handelsblad op 21 augustus 1939 het volgende: “Warme bijval bewees dat men Spanjaards directie ten zeerste waardeerde. Dit optreden wettigt den wensch, hem méér voor het Residentieorkest te zien, omdat hij toonde tot de weinige Nederlandse orkestleiders te behooren die zulk een veelomvattend programma weet te beheerschen. Zijn geroutineerde vakmanschap kwam daarenboven niet minder duidelijk naar voren bij zijn begeleiding van den soloist”.
Auschwitz
Toen ook in Nederland anti-joodse maatregelen van kracht werden, zat hij noodgedwongen thuis. Na de Duitse inval trad hij sporadisch nog op en om het hoofd boven water te houden gaf hij cursussen muziek en muziekwetenschappen. Eerder waren hij en zijn vrouw al verhuisd naar een woning in de Archipelbuurt. Uit financiële nood trokken ze later in bij een pension. Om rond te komen had het paar waarschijnlijk al een deel van de inboedel verkocht.
Kort na het begin van de deportaties in Den Haag, werden Martin Spanjaard en Elly Okladek in de nacht van 2 augustus 1942 uit hun onderkomen gehaald. Nog dezelfde dag werd het paar overgebracht naar kamp Amersfoort, daar ingeschreven en voorzien van kampnummer 3173 en 3174. Op 4 augustus werd het stel naar kamp Westerbork vervoerd. Twee maanden later, op 30 september, werden ze in Auschwitz vermoord.
Volgens Ed Spanjaard, achterneef en ook een gerespecteerd dirigent, is Martin uit het collectieve geheugen verdwenen, alom muzikaal erkend, maar historisch vergeten. Hij verdient het om niet vergeten te worden, zeker in Borne niet. (HN)
Bij de foto’s van boven naar beneden:
Bronnen: ‘Geschiedenis van de Arnhemse Orkestvereniging, H. Lenferink, 1989 Zutphen; Wikipedia; Delpher; Forbidden Music Regained, artikel Carine Alders voor Leo Smit Stichting;.Kamp Amersfoort; Het Parool; Joods monument; Arolsen archieven. Foto’s: privécollectie M. van der Heijden-JOMA Amsterdam; beeldbank gemeentearchief Borne.
© BorneBoeit. Op onze artikelen en beeldmateriaal rust copyright.
Voor meer informatie raadpleeg de spelregels.